VIERDE ZITTING RUSSELL-TRIBUNAAL OVER PALESTINA

New York, 6-7 oktober 2012 (PDF file)

samenvatting van de bevindingen

1. De vierde zitting van het Russell-Tribunaal is voortgegaan met zijn historische taak om een stem te geven aan het burgerlijk protest en het gewicht van ondraaglijke omstandigheden te dragen op een ogenblik waarop de wereldgemeenschap voor haar ongelooflijkste uitdagingen staat. Opgemerkt moet worden dat het Handvest van de Verenigde Naties begint met de woorden ‘Wij, de volkeren der Verenigde Naties’, en dus niet in het leven geroepen is om staatsmacht te beschermen.

2. De laatste zitting van het Tribunaal concentreerde zich op de verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika (VS) en de Verenigde Naties (VN) met betrekking tot de schendingen van het volkenrecht door Israel jegens Palestina en de Palestijnen. Thans bestaat er een situatie waarin Israel, ondanks zijn totale veronachtzaming van de volkenrechtelijke regels en normen, een status van onschendbaarheid en straffeloosheid verworven heeft, hetgeen bevorderd wordt door de VS.

Na diverse getuigen en deskundigen gehoord te hebben is het Tribunaal tot de volgende conclusies gekomen (vermeld moet worden dat uitnodigingen zijn verzonden aan de VS en Israel, die beide niet gereageerd hebben).

I. Schendingen van het volkenrecht door Israel

3. Het tribunaal heeft tijdens zijn vorige zittingen in herinnering gebracht dat verscheidene goed gedocumenteerde daden van Israel schendingen vormen van volkenrechtelijke grondregels die zoals die aangetroffen worden in het volkenrechtelijk gewoonterecht, verdragen, resoluties van de politieke VN-organen en het Adviserend Oordeel aangaande de Juridische Gevolgen van de Bouw van een Muur in het Bezette Palestijnse Gebied (beslissing van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) over de Muur):

* Schending van  het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk zoals vastgelegd in resoluties 1514 (XV) en 2625 (XXV), en erkend door het Internationaal Gerechtshof in zijn beslissing over de Muur;

* Schending van het gewoonterecht, van normen van mensenrechten (A/RES/194.III, § 11 en van het internationaal humanitair recht zoals vastgelegd door het Rode Kruis in 2005, Regel 132, Internationaal Convenant m.b.t. Burgerlijke en Politieke Rechten art. 12(2)) door de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen naar hun woongebieden de verbieden;

* Schending van de resoluties van de Veiligheidsraad (VR) die van Israel verlangen dat het zich terugtrekt uit het bezette gebied (tot nu toe 87 resoluties) en van het VN-Handvest dat de lidstaten verplicht ‘de beslissingen van de Veiligheidsraad uit te voeren’ (art. 25);

* Schending van ‘[…] het beginsel van de ontoelaatbaarheid van het verwerven van grondgebied door oorlog’ (VR-resolutie 242) en van de Veiligheidsraadsresoluties die de annexatie van Jeruzalem veroordelen. Het Tribunaal merkt hierbij op dat onder het Bezette Palestijns Gebied verstaan wordt de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en tevens de Strook van Gaza, aangezien de terugtrekking van Israel in 2005 geen einde gemaakt heeft aan de bezetting van dit gebied van 360 vierkante mijl. Dit blijkt uit het feit dat de feitelijke macht, zoals bedoeld in artikel 42 van de Haagse Conventie, nog steeds door Israel wordt uitgeoefend over heel het luchtruim en heel de kust van de Strook van Gaza, en ook over de grens te land, en binnen Gaza over een bufferzone van 300 m. (op sommige plekken 600 en 1500 m.), een verboden terrein dat Gaza berooft van 35 procent van zijn bebouwbare grond;

* Schending van het recht van het Palestijnse volk op hun natuurlijke hulpbronnen en rijkdommen doordat Israel Palestijnse landbouwgrond gebruikt, door de exploitatie van Palestijnse watervoorraden en doordat de Palestijnen de toegang tot meer dan 10 procent van hun veilige drinkwatervoorraad ontzegd wordt (A/RES/64/292);

* Schending van het internationaal humanitair recht, dat verbiedt:

-          de vestiging van Israelische nederzettingen (Vierde Conventie van Genève (CvG) van 1949, art 49 + 147),

-          de verdrijving van Palestijnen van hun grondgebied (id.),

-          de verwoesting en onteigening van Arabische huizen en grond in bezet gebied (Haagse Conventie van 1907, art. 46 + 55),

-          slechte behandeling, marteling en verlengde administratieve hechtenis van Palestijnen in Israelische gevangenissen (Vierde CvG, art. 3, 32 + 78),

-          niet-naleving van het recht van Palestijnse vluchtelingen op hun woongebieden (A/RES/194/III, § 11 en internationaal humanitair gewoonterecht zoals vastgelegd door het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) in 2005, regel 132),

-          militaire aanvallen op burgers, willekeurige en disproportionele aanvallen op Gaza en Palestijnse vluchtelingenkampen (internationaal humanitair gewoonterecht, ICRC Compendium Regels 1 + 14),

-          collectieve bestraffing van de Palestijnse bevolking van Gaza, waarvan de Wereld Gezondheids Organisatie bericht dat het in 2020 niet meer leefbaar zal zijn (CvG art. 33);

-          de punten neergelegd in de beslissing van 2004 van het Internationaal Gerechtshof over de Muur;

* Schending van fundamentele rechten en vrijheden, zoals de vrijheid van beweging, de godsdienstvrijheid, het recht op werk, op gezondheid en op onderwijs, als gevolg van de Israelische Muur en van controleposten in het bezette gebied die de Palestijnen de vrije toegang ontnemen tot hun werkplek, school, gezondheidsdiensten en plaatsen van eredienst (Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, 1966, art. 12 + 18; Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, 1966, art. 6, 12, 13);

* Schending van het verbod op discriminatie op grond van nationale afkomst door Israelisch beleid en Israelische praktijken die verwant zijn aan apartheid (Bevindingen van dit Tribunaal, Kaapstad 2011), en die zowel binnen het eigenlijke Israel als in het bezette gebied en daarbuiten de Palestijnen een functionerende nationaliteit ontzegd hebben.

4. Op verscheidene van deze schendingen van het volkenrecht staan strafrechtelijke sancties: oorlogsmisdaden (Israelische neerzettingen, onmenselijke behandeling, marteling, willekeurige aanvallen, verwoesting van huizen, gedwongen verplaatsing van bevolking, collectieve bestraffing, concept-code ILC van 1996 inzake misdaden tegen de vrede en de veiligheid van de mensheid, art. 20; Vierde CvG art. 147, Statuut van Rome art. 8), misdaden tegen de menselijkheid (vervolging zoals gedefinieerd door het Statuut van het Internationaal Strafhof (ICC), hier geciteerd als uitdrukking van internationaal gewoonterecht, art. 7) en de misdaad apartheid (VN-Conventie van 1973, art. 1; over apartheid en vervolging zie de bevindingen van dit Tribunaal, Kaapstad 2011). Wegens hun stelselmatige, talrijke, flagrante en soms misdadige karakter zijn dit schendingen van bijzonder grote ernst.

II. Medeplichtigheid van de VS aan schendingen van het volkenrecht door Israel

5. Het Tribunaal stelt vast dat Israels voortdurende uitbreiding van zijn koloniale nederzettingen, zijn raciale separatistische politiek en zijn gewelddadige militarisme niet mogelijk zouden zijn zonder de ondubbelzinnige steun van de VS. Na de tweede wereldoorlog, vooral in de samenhang van de koude oorlog, en nadien, hebben de VS zich ingezet voor de vestiging van Israel en voor zijn levensvatbaarheid als uitsluitende en gemilitariseerde Joodse staat ten koste van Palestijnse mensenrechten. De regeringen van de VS boden aanvankelijk morele steun, maar sinds de zesdaagse oorlog van 1967 hebben de VS, in strijd met hun eigen binnenlandse wetgeving, Israel ondubbelzinnige economische, militaire en diplomatieke steun gegeven om aldus kwalitatieve militaire superioriteit over zijn Arabische buurlanden te vestigen en te handhaven:

* Economische hulp. De onvoorwaardelijke steun van de VS voor een internationaal erkende bezettende mogendheid heeft Israel gemaakt tot de grootste ontvanger van Amerikaanse buitenlandse hulp sinds 1976 en de grootste cumulatieve ontvanger sinds de tweede wereldoorlog, met een bedrag van ongeveer 115 miljard dollar. Van betekenis is daarbij dat de VS hun economische hulp aan Israel vroeg in het fiscale jaar als bedrag ineens gaven, en in de vorm van kwijtscheldbare leningen. Daarmee gaven zij Israel een uitzonderingspositie onder alle ontvangende landen. De hulp aan Israel bedroeg gemiddeld 25 procent van alle Amerikaanse buitenlandse hulp.

* Diplomatieke steun. Tussen 1972 en 2012 hebben de VS drieënveertig maal als enige een veto uitgesproken over voor Israel kritische VN-resoluties. Dertig hiervan hadden betrekking op het bezette gebied. In de Algemene Vergadering bestaat geen vetorecht, maar vaak wordt daar Amerikaanse druk op lidstaten uitgeoefend om pogingen tegen te gaan resoluties aan te nemen of te versterken die Israel ter verantwoording roepen. Het gevolg is dat Israel voor zijn aanhoudende schendingen van de Conventies van Genève een straffeloosheid geniet die grotendeels toe te schrijven is aan de externe bescherming krachtens zijn bijzondere relatie met de VS.

* Militaire hulp. Israel ontvangt 60 procent van de fondsen van de Amerikaanse Foreign Military Financing (FMF), en daarmee is het de grootste ontvanger van Amerikaanse militaire fondsen. Israel behoort nu tot de tien grootste wapenleveranciers ter wereld, en het is de enige ontvanger van Amerikaanse militaire hulp die tot 25 procent van de ontvangen hulp mag investeren in zijn eigen onderzoek en ontwikkeling en in zijn eigen militaire productie-industrie. Uit jaarlijkse defensietoewijzingen ontvangt Israel ook fondsen voor gemeenschappelijke Amerikaans-Israelische raketprogramma`s die meer dan 100 miljoen dollar kunnen bedragen. Niets van dit alles wordt onderworpen aan strikte Amerikaanse wetgeving als de Wet op de Controle op Wapenuitvoer, de Wet op Buitenlandse Hulp en het Wederzijds Bilateraal Akkoord tussen Israel en de VS (1952). De Amerikaanse regeringspolitiek en specifieke door het Congres aangenomen wetten vereisen dat de VS Israels kwalitatieve militaire overwicht in de regio handhaven. Deze collaboratie met Amerikaanse militaire producenten heeft bijgedragen tot een voortdurende wapenwedloop in de regio.

6. Op grond hiervan is het Tribunaal van oordeel dat de VS de volgende schendingen begaan hebben van het volkenrecht en van de wetgeving van de VS:

* Door Israels schendingen van internationaal humanitaire normen en mensenrechtennormen mogelijk te maken en te financieren zijn de VS medeplichtig aan internationale onrechtmatige daden zoals bedoeld in artikel 16 van de Concept-Artikelen inzake de Verantwoordelijkheid van Staten van de International Law Commission (ILC), en daardoor ook verantwoordelijk voor de schendingen die het Palestijnse volk te verduren heeft en voor het affront aan het internationaal stelsel.

* Door de verantwoordingsplicht inzake schendingen van de Conventies van Genève tegen te gaan zijn de VS in gebreke gebleven hun verplichtingen na te komen als verdragspartij krachtens artikel 1.

* Door ondanks incidentele uitingen van afkeuring economische steun te blijven geven aan de uitbreiding van nederzettingen schenden de VS ook de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof, in het bijzonder paragraaf 163(D) van zijn beslissing over de Muur.

* Door misbruik te maken van hun vetorecht in de Veiligheidsraad en van hun grote politieke/economische/diplomatieke invloed in de Algemene Vergadering belemmeren de VS een internationale oplossing van het conflict, en daarmee schenden zij verscheidene artikelen van het VN-Handvest, in het bijzonder artikel 24.

* Door aan militaire hulp aan Israel niet de voorwaarde te stellen dat Israel normen van mensenrechten naleeft en het zelfverdedigingsrecht strikt naleeft schenden de VS hun eigen binnenlandse wetgeving.

III. De verantwoordelijkheid van de VN voor het feit dat Israels schendingen van het volkenrecht niet verijdeld worden

7. Het Tribunaal heeft de volgende vragen onder ogen gezien: (A) Verplichten Israels schendingen van het volkenrecht de VN om te handelen teneinde zulke schendingen te beëindigen; (B) Zo ja, hoe dienen de VN te reageren? (C) Als de VN niet naar behoren gereageerd hebben, wat zijn dan de consequenties van deze omissie?

In 2011 heeft de Palestijnse leiding een aanvraag ingediend om tot de VN toegelaten te worden. De VS maakten duidelijk dat zij een veto tegen deze aanvraag zouden uitspreken, ondanks het feit dat zij sinds jaar en dag steun betuigd hebben aan een tweestaten-oplossing. Om de onaangename situatie te vermijden dat zij met hun eigen beleid in strijd zouden komen door het vetorecht te gebruiken lobbyden de VS bij andere lidstaten om te bereiken dat deze zich tegen de toelating zouden keren. Daarbij werd de uitleg gegeven dat de oplossing voor het Palestijns-Israelische conflict geen zaak is van het volkenrecht of van een multilaterale oplossing, maar een politieke kwestie. Het gevolg was dat de Palestijnse aanvraag voor toelating tot de VN het niet haalde.

De aanvraag voor de status van staat, zoals dit meer algemeen genoemd wordt, roept ook onder Palestijnen enige controverse op, aangezien ze niet de collectieve wil tot uiting brengt van een nationaal lichaam, waarvan twee derde buiten het bezette Palestijnse gebied woont.

Echter, het Tribunaal stelt vast dat het feit dat Palestina juridisch een staat is niet meer aan twijfel onderhevig is sinds Palestina door meer dan 130 staten als staat erkend is, en nu volwaardig lid van de UNESCO is. Als de status van Palestina in de VN wordt opgewaardeerd van slechts ‘waarnemer-missie’ tot ‘waarnemer als niet-lidstaat’ zou dit Palestina rechtsmacht geven binnen het Internationaal Strafhof en daardoor ook toegang tot maatregelen voor verantwoordingsplicht. De VS zijn hiertegen gekant, voornamelijk omdat dit het Internationaal Strafhof strafrechtelijke rechtsmacht zal geven over die Israelische politici en generaals die verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid tijdens de Operatie Cast Lead (‘Gegoten Lood’) en mogelijk nog andere schendingen van de mensenrechten. Op het ogenblik lobbyen zij bij staten om zich te keren tegen een Palestijns verzoek voor erkenning als staat die geen lid is, omdat zij de straffeloosheid voor Israelische leiders veilig willen stellen. Het Tribunaal veroordeelt dit cynische gedrag van de kant van de Verenigde Staten en benadrukt opnieuw de noodzaak van strafrechtelijke verantwoordingsplicht voor de in Gaza bedreven wandaden, voor het voortgaande proces van nederzettingen en voor de gedwongen bevolkingsverplaatsing van Palestijnen.

A. Verplichtingen van de VN aangaande door Israel begane schendingen van het volkenrecht

8. Zoals door het Internationaal Gerechtshof bevestigd (Agreement WHO-Egypt, ICJ Report 1980, pp. 89-90) zijn de VN onderworpen aan het volkenrecht, daarmee zijn zij, evenals staten, aan het volkenrecht gebonden en in het bijzonder aan het VN-Handvest en het algemeen volkenrecht. Het Handvest bepaalt dat het doel van de VN is ‘internationale vrede en veiligheid te handhaven’ ‘respect voor het beginsel van gelijke rechten en zelfbeschikking van volkeren’ en ‘respect voor de mensenrechten […] voor allen […] te bevorderen’ (art. 1). Het Handvest zegt dat de VN ‘effectieve collectieve maatregelen’ moeten nemen om deze doelstellingen te bereiken. Een verzuim om dit te doen betekent een verzuim om het mandaat te vervullen. (ICJ, adv. op. Reparations, 1949). Dezelfde gedachte vloeit voort uit de regels die betrekking hebben op het recht van volkeren op zelfbeschikking, mensenrechten en de verplichting om het respect voor het internationaal humanitair recht te verzekeren. In de beslissing over de Muur heeft het Internationaal Gerechtshof uitgesproken:

‘de Verenigde Naties, en in het bijzonder de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad dienen te overwegen welke verdere actie vereist is om een eind te maken aan de illegale situatie die voortvloeit uit de bouw van de muur en het daarmee verbonden regime […]’ (§ 160).

Aangezien de belangrijkste organen van de VN geen van beide enige actie ondernomen hebben ‘om een eind te maken aan de illegale situatie’, wordt voortgang in de richting van ‘verdere’ actie nog urgenter.

B. Hoe moeten de VN hun verplichting naleven om respect voor het recht van het Handvest en de basisnormen van het algemeen volkenrecht te verzekeren

9. Aangezien de VN onderworpen zijn aan het volkenrecht hebben zij, evenzeer als een staat, de verplichting om hun internationale verplichtingen te goeder trouw na te leven. Het is van belang dat de Algemene Vergadering in een recente verklaring van de Vergadering op Hoog Niveau uitsprak dat,

‘de rechtsorde geldt voor alle staten gelijkelijk, en voor internationale organen, met inbegrip van de Verenigde Naties en hun belangrijkste organen, en dat respect voor en bevordering van de rechtsorde richtsnoer dient te zijn bij al hun activiteiten’. (UN Doc. A/67/L.1, 19 sept. 2012, §2).

10. Dit betekent dat de VN alles moeten doen wat redelijkerwijze in hun macht ligt om er zorg voor te dragen dat de rechtsorde naar behoren toegepast wordt (ICJ, zaak-Gabcikovo, 1997). Dit leidt tot de conclusie dat de VN niet eenvoudigweg Israels schendingen van het volkenrecht kunnen afkeuren en veroordelen. Aangezien deze vaak herhaalde veroordelingen niet geleid hebben tot beëindiging van Israels internationale onrechtmatige daden, volgt hieruit dat de VN meer moeten doen. De Veiligheidsraad is zich hiervan volledig bewust, en heeft herhaaldelijk gezegd dat hij tot andere maatregelen over zou gaan als Israel zijn beslissingen niet zou naleven. Toch doet hij weinig meer dan doorgaan met betreuren en veroordelen zonder enige actie. De Algemene Vergadering (AV) heeft nauwelijks beter gehandeld, ondanks haar recht om een zaak over te nemen van de agenda van de Veiligheidsraad krachtens de resolutie ‘Uniting for Peace’, 377 (V). De VN-organen hebben de verplichting respect voor het volkenrecht te verzekeren in de zin van het VN-Handvest, evenals de regel van due diligence, de verantwoordelijkheid om te beschermen (2005 Final Document, §§ 138/9) en de verplichting om straffeloosheid te bestrijden. De AV heeft in het verleden wat pogingen gedaan om Israel verantwoordelijk te stellen voor zijn schendingen van het volkenrecht, maar heeft nagelaten haar eigen resoluties uit te voeren. Dit blijkt bijzonder duidelijk uit de AV-resoluties 37/128 (1982) en 38/180 (1983), die de lidstaten opriepen om dwingende militaire sancties op te leggen, met inbegrip van een volledig wapenembargo totdat Israel zijn schendingen van het volkenrecht beëindigt. En ook uit VN-resoluties aangaande Israels bezetting en poging tot annexatie van de Hoogten van Golan. Dat de VN nalaten de lidstaten aan te moedigen, laat staan te verplichten, om die oproep door te voeren blijkt wel heel duidelijk uit de opkomst van activiteiten van de kant van Palestijnen en het mondiale maatschappelijk middenveld om nu juist een dergelijke campagne te voeren van boycot, desinvestering en sancties, met inbegrip van militaire sancties. Deze verplichting spreekt ook uit gevestigde praktijken van de Veiligheidsraad zelf in vele andere zaken in de loop van ruim veertig jaar (Zuid-Afrika, Zuid-Rhodesië, Joegoslavië, Somalië, Angola, enz.) Het negeren van het nieuwe kader Responsibility to Protect (R2P) als potentiële grondslag voor een nieuw plan om de Palestijnse slachtoffers van de voortgezette bezetting te beschermen betekent een nieuw falen van de Verenigde Naties.

11. De Veiligheidsraad heeft de verantwoordelijkheid voor vrede in het Midden-Oosten overgedragen aan het Kwartet, dat bestaat uit de VN, de Europese Unie, de VS en de Russische Federatie. In een dergelijke uitbesteding van verplichtingen van de Veiligheidsraad om vrede en veiligheid te verzekeren voorziet het VN-Handvest niet. Bovendien hebben het Kwartet en zijn afgezant zich niet doeltreffend gekant tegen de bouw van nederzettingen, de bouw van de Muur en de schendingen door Israel van zowel het internationaal humanitair recht als de mensenrechten. Het is duidelijk dat de VS bepalen hoe het Kwartet op deze zaken reageert, en dat roept ernstige vragen op aangaande de goede trouw van het Kwartet en aangaande de legitimiteit van de deelname van de VN hierin. Het Kwartet heeft weinig pogingen gedaan om schendingen van het volkenrecht te beletten. Dit betekent dat de VN, als lid van het Kwartet, medeverantwoordelijk zijn voor zijn falen. Die medeverantwoordelijkheid is des te belangrijker gezien de mate waarin de deelname van de VN in het Kwartet, plus het falen van de Veiligheidsraad, samen de legitimiteit van belangrijke VN-instellingen ter plekke hebben ondermijnd. Dit betekent dat belangrijke instellingen voor humanitair werk, hulp en ontwikkeling, zoals UNRWA, OCHA, UNICEF en andere, die onder andere omstandigheden aanzienlijke legitimiteit en steun onder de bevolking zouden genieten, ondermijnd worden door het ruimere politieke falen van de VN.

12. De beslissing van het Internationaal Gerechtshof over de Muur stelt het recht vast aangaande een aantal schendingen van het volkenrecht door Israel. De VN hebben verzuimd zich naar hun beste vermogen in te spannen om dit Adviserend Oordeel door te voeren.

13. Concluderend: door het verzuim van de VN om actie te ondernemen die in evenredigheid is met de duur en de ernst van Israëls schendingen van het volkenrecht (oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, de misdaad apartheid, vervolging) en door niet alle vreedzame drukmiddelen die tot hun beschikking staan uit te putten, voldoen de VN niet aan de verplichtingen die staten aan de VN hebben opgelegd. De bovenstaande voorbeelden bevestigen dat de VN, doordat zij niet krachtiger handelen dan zij doen, het volkenrecht schenden. Het gevolg van dit falen is dat de rechtsorde en de integriteit en legitimiteit van de volkenrechtelijke instellingen ondermijnd worden.

C. Juridische consequenties van de VN-omissies

14. Het gebrek aan concrete actie van de VN om Israel verantwoordelijk te stellen voor zijn schendingen vormt een internationale onrechtmatige daad, die in het nadeel van Palestina werkt en relevant is voor de verantwoordelijkheid van deze organisatie. Het onrechtmatige karakter van de omissies van de kant van de VN is van acuut belang wegens hun uitzonderlijke volkenrechtelijke ernst. Ze maken passende reacties noodzakelijk van deze organisatie, die bijzondere verantwoordelijkheden heeft voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. Zoals klassiek geformuleerd in de Concept-Artikelen van de International Law Commission inzake de Verantwoordelijkheid van Internationale Organisaties, moeten de VN een einde maken aan hun onrechtmatige omissie en de schade vergoeden die Palestina geleden heeft. Zolang de Verenigde Naties en hun lidstaten geen serieuze stappen ondernemen om hun verplichtingen na te komen zal het aan de organisaties voor mensenrechten en andere organisaties van het mondiale maatschappelijk middenveld zijn om Israel ter verantwoording te roepen.

IV. De kwestie van ‘sociocide’

15. Sociocide is voor het eerst geïntroduceerd tijdens de zitting te Kaapstad van 2011 om een gevoelen uit te drukken dat het Palestijnse volk te lijden heeft onder de stelselmatige verwoesting van hun grondgebied, hun instituties, hun economische en sociale infrastructuur, en ook van hun cultuur en, meer algemeen, hun samenleving. Het is in deze zitting opgenomen voor verder onderzoek.

16. Met betrekking tot sociocide stelt het Tribunaal vast dat dit op het ogenblik geen volkenrechtelijke misdaad is, hoewel het door academici gebruikt wordt als aanduiding van het proces waarin het vermogen van een samenleving om zich duurzaam te handhaven wordt verwoest door middel van:

1) de wijdverbreide of stelselmatige verwoesting van haar sociale en politieke structuren,

2) de wijdverbreide of stelselmatige verwoesting van haar materiële en immateriële elementen van gemeenschappelijke identiteit.

17. Het Tribunaal is van oordeel dat deze wijdverbreide en stelselmatige verwoestende processen zich thans in Palestina voltrekken aangezien:

* de voortdurende militaire bezetting van het gebied, de voortdurende bouw van nederzettingen, de bouw van de Muur die delen van het Palestijnse gebied buiten bereik van Palestijnen brengt en de blokkade van de Strook van Gaza de Palestijnen materieel belemmeren een politieke structuur in het leven te roepen die volledig in staat zou zijn het Palestijnse gebied of het Palestijnse volk duurzaam te besturen;

* de wijdverbreide verwoesting van onderwijsfaciliteiten en plaatsen van eredienst en ook de algemene situatie in het bezette gebied het voor de Palestijnen onmogelijk maken om elementen van culturele en sociale identiteit naar behoren uit te wisselen;

* de stelselmatige ontzegging van het recht op terugkeer, schadeloosstelling en rehabilitatie voor de Palestijnen naar hun oorspronkelijke woongebieden en eigendommen gedwongen ballingschap aan hen oplegt en hun geïnstitutionaliseerde scheiding van elkaar, en bijdraagt tot de verwoesting van hun sociale structuren en gemeenschappelijke identiteit;

* de geïnstitutionaliseerde discriminatie tegen Palestijnse burgers van Israel (die een inheemse bevolking vormen), gebaseerd op hun niet-joodse identiteit, een gevaar is voor de overleving van de Palestijnen als sociale groepering. Het Tribunaal benadrukte dat de inheemse bevolking de nationaliteit van Israel wordt ontzegd, die alleen voor joodse personen openstaat, en niet in staat is een huwelijk aan te gaan met andere Palestijnen uit de bezette Palestijnse gebieden of uit de omringende gastlanden;

* deze politiek alle Palestijnen treft ongeacht waar zij wonen, hetzij in het eigenlijke Israel, de bezette Palestijnse gebieden, of in gedwongen ballingschap, gebaseerd op de bevindingen inzake apartheid van de zitting te Kaapstad van 2011.

Het Tribunaal is van oordeel dat Israel op het ogenblik sociocide bedrijft in Palestina, maar benadrukt sterk dat al deze daden al veroordeeld worden in het huidige positief volkenrecht als ofwel misdaden tegen de menselijkheid (met inbegrip van de Conventie inzake de Onderdrukking van Apartheid) ofwel oorlogsmisdaden, in aanmerking komend om vervolgd te worden door het Internationaal Strafhof krachtens het Statuut van Rome van 1998.

Conclusies, mogelijkheden tot voortgang en voortzetting van de procedures

In deze tijd van internationale politieke en economische woeligheid is het van bijzonder belang dat er een geloofwaardig en doeltreffend stelsel van internationale gerechtigheid is. Op het ogenblik heeft het stelsel zich volkomen onmachtig getoond verandering teweeg te brengen.

Dit kan echter bereikt worden door:

1. Mobilisering van de internationale publieke opinie, in het bijzonder in de VS en Israel, ten gunste van een rechtvaardige samenleving gebaseerd op gelijkheid voor de wet, via de diverse uitdrukkingsmogelijkheden van het maatschappelijk middenveld:

  1. Netwerken, ook sociale netwerken, bewegingen, met een bijzondere nadruk op de beweging voor Boycot, Desinvestering en Sancties, vakbonden en andere campagnes, waaronder die in de Verenigde Staten die zich speciaal richten op militaire hulp aan Israel.
  2. Een verhoogde nadruk in de internationale pleitbezorging op de Amerikaanse medeplichtigheid aan en facilitering van Israels schendingen van het volkenrecht .

2. Het steunen en aanmoedigen van de vitale rol van strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures bij binnenlandse gerechten tegen de schuldigen aan de diverse schendingen, onder andere om te verzekeren dat landen hun verplichtingen krachtens de universele rechtsmacht nakomen.

3. Verwijzing door de Veiligheidsraad van in Palestina gepleegde misdaden naar het Internationaal Strafhof, of aanvaarding van de verklaring die de Palestijnse regering in januari 2009 afgelegd heeft waarin zij de competentie van het Strafhof aanvaardt.

4. Hervorming van de VN zelf, bij voorbeeld door afschaffing van het veto van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad, de uitbreiding van het aantal leden van de Veiligheidsraad in de hoop op democratisering, en de versterking van de politieke wil daarbinnen, alsook herleving van de bestaande bevoegdheden van de Algemene Vergadering en het in overweging nemen van verdere bevoegdheden.

 

Copyright © Russell Tribunal on Palestine 2019. All Rights Reserved.